Notes
De dertien reliëfs ABM bs619 t/m ABM bs631 vormen samen een kruiswegstatie. Dit is een verbeelding van de weg die Christus aflegde naar de berg Golgotha waar hij werd gekruisigd. De Aaltense kruiswegstatie is het meest complete en vroegst bekende voorbeeld hiervan in de Nederlanden. De volgorde van de staties is aldus: 1. Ecce homo: Pilatus toont Christus aan het volk (ABM bs620), 2. Christus wordt door Pilatus veroordeeld, die zijn handen in onschuld wast (ABM bs619), 3. Christus krijgt het kruis opgelegd (ABM bs621), 4. Christus valt van de trappen van het huis van Pilatus (ABM bs623), 5. Christus ontmoet Maria (ABM bs624), 6. Simon van Cyrene helpt Christus het kruis dragen (ABM bs625), 7. Christus ontmoet Veronica (ABM bs626), 8. Christus valt buiten de stadspoort van Jeruzalem (ABM bs622), 9. Christus valt aan de voet van de Calvarieberg (ABM bs627), 10. Longinus doorsteekt de zijde van de gestorven Christus (ABM bs628), 11. De gestorven Christus aan het kruis tussen Maria en Johannes (ABM bs629), 12. Maria beweent haar zoon aan de voet van het kruis (ABM bs630), 13. Christus wordt in het graf gelegd (ABM bs631).
In tegenstelling tot de volgorde aangehouden in de inventaris en oudere literatuur, begint de kruiswegstatie met de Ecce homo-voorstelling (ABM bs620) en niet met de Handwassing van Pilatus (ABM bs619). Tijdens de Ecce homo-voorstelling toont Pilatus Christus aan het volk en vraagt of Christus vrijgelaten of gekruisigd moet worden en zegt "Ziehier de mens". (Joh. 19,5) Het volk eist Christus' kruisiging. Pilatus willigt dit verzoek in, maar wast daarna zijn handen in onschuld, omdat hij geen schuld in Christus kon vinden. (Mat. 27,24) Ook ABM bs622 is in de reeks "verhuisd" ten opzichte van de oude volgorde.
De huidige volgorde vertoont grote overeenkomst met die in het passietractaatje van de priester Bethlem (zie Scholten 1994, p. 228). Het werd geschreven in 1471 en beschreef een uitgebreide kruisweg met dertien staties, eveneens beginnend met de Ecce homo. De enige afwijking is de negende statie, De lansstoot van Longinus, waar in het tractaat de Bespotting wordt beschreven. Een direct verband kan volgens Scholten niet worden bewezen, maar is wel waarschijnlijk, aangezien andere bronnen andere statie-momenten, aantallen en volgordes weergeven (Scholten 1994, noot 43).
Scholten 1986 neemt aan dat aan de reeks één of meerdere scenes ontbreken. Tussen de negende en de tiende statie plaatst hij nog de ontkleding en kruisiging van Christus, tussen de elfde en de twaalfde plaatst hij de kruisafname.
Scholten 1994: De vroege stichtingen van kruiswegen, in het midden van de 15de eeuw, waren meestal initiatieven van pelgrims die het Heilig Land hadden bezocht. Ze waren waarschijnlijk mede opgericht om de reis te herbeleven en als statussymbool voor de stichter. Diegenen die de kruisweg liepen en bij elke statie het bijbehorende aantal gebeden opzegde, kon hiermee, net als met een echte pelgrimstocht, aflaten verdienen. Een factor in de ontwikkeling van de kruiswegen waren ook de kruisprocessies, die langs de zeven hoofdkerken van Rome werden gehouden. Ook deze processies vormden een soort vervangende pelgrimage naar het Heilig Land. In afspiegeling hiervan hadden veel middeleeuwse kruiswegen zeven staties. Ook was er invloed van de Moderne Devotie op het ontstaan van de kruiswegstaties in de Nederlanden.
Gerlach 1954: Wijst op de verbinding van de ontwikkeling van de kruiswegstaties en de devotie tot de zeven vallen van Christus onder het kruis, die in Duitsland en de Nederlanden in de 15de eeuw opgang maakte. Directe invloed op het ontstaan van de huidige kruiswegstaties leverde de Kruisweg van negen staties, die Pieter Sterckx bij zijn terugkomst uit het Heilige Land rond 1505 liet oprichten bij de St.-Jacobskerk te Leuven. In "Devote maniere om gheestelyck pelgrimagie te trecken tot den heylighen Lande", Leuven 1563, door de karmeliet Jan van Paesschen, vinden we voor het eerst impliciet 14 staties in de ons bekende volgorde. In ons land werd de uitbeelding van 14 staties eerst in de tweede helft der 19de eeuw gebruikelijk. Afb. van ABM bs627 en ABM bs630.
De oorspronkelijke plaats van de staties is onbekend. Scholten 1986 vermoedt een plaats in de kerkhofmuur of langs een toegangsweg tot de kerk. Ook het gebruik van steen zou volgens hem wijzen op een gebruik buiten het kerkgebouw, aangezien in het interieur de voorkeur werd gegeven aan hout.
Scholten 1986: Het ontstaan van de Aaltense kruiswegstaties kan niet los gezien worden van de kruisverering in deze regio. Overal in het Duitse grensgebied, vooral in Westfalen, is er in de middeleeuwen sprake van kruiswegstaties. Bekend zijn de series in Bocholt, Büren, Coesfeld, Havixbeck, Nijmegen, Straelen, Stegen en Xanten. De stichting van een kruiswegstatie in Aalten hangt volgens Scholten mogelijk samen met de verering van Helena, aan wie de kerk van Aalten was gewijd. In de kerk bevond zich een vicarie van het Heilig Kruis en Helena. Mogelijk is de statie in Aalten ontstaan in navolging van de grote Kruiswegstatie in Xanten, waar Helena ook vereerd werd, die werd gesticht door Gerhard Berendonck in 1525-1536.
Scholten 1994, p. 225-226: Mogelijk had de familie Van Lintelo bemoeienis met de stichting van de Aaltense kruisweg. Vader en zoon Evert van Lintelo waren in de eerste helft van de 16de eeuw drosten van de heerlijkheid Bredevoort waaronder Aalten ressorteerde. Bernhard van Lintelo (overleden in 1511), een oomzegger van Evert senior en neef van Evert junior, was domheer te Münster en pelgrimsganger naar het Heilig Land. Een zekere Suitkerus de Lintelo nam in 1218 deel aan een kruistocht. Noot 27: Gezien het overlijdensjaar van Evert senior, in 1529, is het een aantrekkelijke veronderstelling dat hij geld naliet voor de vervaardiging van de Aaltense kruiswegstatie.
Inv. Rientjes: 1ste kw. 16de eeuw.
Vergadering van het St. Bernulphusgilde 6 oktober 1887: 12 staties; enige verwantschap met Zuid-Duitse meesters uit de 15de eeuw. Genoemd in een discussie over, moderne, staties.
Demmler 1930: Het kalkstenen reliëf inv.nr. 7008, Kruisdraging, met stichterfiguur, 58,5 x 58 cm, met resten van rode beschildering, is volgens Demmler afkomstig uit een statie, waarvan zich dertien uit Aalten stammende reliëfs in het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht bevinden. Het Berlijnse stuk is verworven in 1911 in München. Noordelijke Nederlanden, ca. 1530.
Inv. Rientjes: Het door Demmler genoemde reliëf kan niet behoren tot de Aaltense staties omdat eenzelfde voorstelling nooit tweemaal voorkomt.
Vgl. Ten Hompel 1934: Bij afbraak van een bijgebouw van een slot in de nabijheid van Münster [Havixbeck] werden zes reliëfs van een kruiswegstatie ontdekt. Drie ervan lagen met de beeldzijde naar beneden in de vloer, als vloertegels, drie waren met de beeldzijde in de muur gemetseld. Daarbij hoort nog een al eerder bekend, reliëf met Veronica. H. 60 x b. 53 x d. 10 cm, Baumberger zandsteen, vele sporen van beschildering. Christus' gewaad bruinrood, beulen voornamelijk donkerbruinrood, zwarte schoenen en hoeden. Bespotting, Christus met de mantel bekleed [is vm. de ontkleding], Christus voor Pilatus, 1ste val buiten de poort van Jeruzalem, Simon helpt het kruis dragen [vm. het kruis wordt Christus opgelegd], Christus ontmoet Veronica, Christus draagt het kruis en wordt geslagen door beulen. De stijl is overeenkomstig met een houten kruisdragingsreliëf uit Herzfeld, ca. 1520-30. Vgl. ook het houten reliëf met zestien staties in de St.-Mauritzkirche te Münster.
Timmers 1942: Noord-Nederland, ca. 1525.
Bouvy 1947: Duitse invloed is te zien bij de beul op een van de eerste staties [vermoedelijk ABM bs621]. Zijn gedraaide houding en rokje doen denken aan kruisdraging ABM bh277. Bouvy verwijst naar een inventarisbeschrijving van Timmers, die daarin aangeeft dat twee handen herkenbaar zijn. De eerste negen staties zijn gemaakt met kijk op anatomie en schaduwwerking en de ideeën zijn origineel. Van de tweede hand zijn de vier laatste staties, waarin minder gevoel voor dieptewerking en mistekeningen. Bouvy wijst erop dat deze reliëfs mogelijk bijgewerkt zijn. Het reliëf met Ecce homo, dat nog polychromie vertoont, is volgens Bouvy al in de 16de eeuw of kort daarna uit de statie verwijderd. Verwijst naar Demmler 1930 en herhaalt wat de inv. Rientjes hierover zegt.
Eindhoven 1953: Westfalen, ca. 1530. Betreft ABM bs620.
Recklinghausen 1958/59: Westfalen, ca. 1530. Betreft ABM bs620.
Utrecht 1962 (Bouvy): id., als Bouvy 1947. Bij deze kruiswegserie is opmerkelijk het gebruik van platte, ronde hoeden, paltrokken en rechthoekig schoeisel. Verschillende voorstellingen van de latere staties schijnen bijgewerkt te zijn. De koppen werden van aureolen voorzien en de achtergrond, waar dat mogelijk was, met grassprietjes gestoffeeerd.
Bouvy, schriftelijke mededeling inventarisvel 1965: verwijzing naar acht kruiswegstaties uit hetzelfde atelier in slot Havixbeck bij Münster.
Bouvy 1966: id. In het laatste kwart der 16de eeuw uit de kerk van Aalten verwijderd. Zeer verwante staties zijn ingemetseld in de huiskape van het slot "Havixbeck" bij Havixbeck. Freiherr Von Twickel ontdekte deze geruime tijd geleden in de vloer van een koeienstal. In Havixbeck moet dit veranderde gebruik, anders dan in Aalten worden toegeschreven aan een verandering in smaak, want Havixbeck is nooit overgegaan naar het protestantisme. In Havixbeck zijn acht staties behouden. Beide staties stammen mogelijk uit hetzelfde atelier en dezelfde tijd. De staties van Havixbeck waren ook gepolychromeerd.
Verwijs 1984: ca. 1530, Westfalen. In 1800 werd het huis waarin de reliëfs zijn gevonden door de Rooms-katholieken aangekocht en tot pastorie en kerk verbouwd. Zij verlieten het pand weer in 1859. Het werd toen verkocht aan E. Driessen, die het liet afbreken en tot woning verbouwde. Bij deze gelegenheid werden de reliëfs ontdekt. Verwijs veronderstelt dat de veertiende statie de kruisafname heeft voorgesteld.
Scholten 1986: Westfalen, Münster, ca. 1530. Scholten pleit voor één beeldhouwer, gezien de stilistische eenheid in de reeks. De stijlverschillen die Bouvy constateerde (sic: het was Timmers) zijn het gevolg van verschil in onderwerp. De zes kruiswegstaties in Havixbeck werden gevonden in 1934. Hoewel niet in beide series dezelfde onderwerpen zijn gebruikt, zijn vorm en stijl zo verwant dat ze in dezelfde beeldhouwerswerkplaats ontstaan zullen zijn. Het is waarschijnlijk dat deze werkplaats in Münster lag. Deze stad ligt dicht bij Havixbeck en was een belangrijk centrum voor Westfaalse beeldhouwkunst. De Baumberger kalksteen werd in Havixbeck zelf gewonnen. Blijkbaar bestond er in Münster een lokale beeldtraditie voor scenes uit het passieverhaal. Scholten verwijst hiervoor naar een houten paneel met zestien passiereliëfs uit de Münsterse Mauritzkirche. Stijl en composities komen overeen met beide kruiswegstaties. De voorstellingen van Ecce homo, Christus voor Pilatus, Christus ontmoet Veronica en de Kruisiging op het houten reliëf zijn vrijwel identiek aan die van de Aaltense kruiswegstatie. Voor de lokale beeldtraditie gebruikte men waarschijnlijk grafische voorbeelden als houtsneden en gravures. Voor de voorstelling van de Handwassing van Pilatus zou de maker van de Aaltense kruiswegstaties een prent van Martin Schongauer hebben gebruikt uit ca. 1480 (Ill. Bartsch, 8, p. 227, nr. 14)
Scholten 1994: Münster, ca. 1530, gemaakt in een atelier dat zich waarschijnlijk toelegde op de vervaardiging van eenvoudige kruiswegstaties en votiefstenen met passie-scenes. De stijl van de werkplaats kan gezien worden als een simpel derivaat van het werk van de toonaangevende Munsterse beeldhouwersfamilie Brabender. Er is vooral verwantschap met de stijl van Johan Brabender, die in 1538 de werkplaats van zijn vader Heinrich overnam. Deze overeenkomsten betreffen vooral de plooival en het gebruik van kloeke, ronde vormen. De sterk gedraaide poses van enkele figuren wijzen op maniëristische invloed, mogelijk uit Vlaanderen. Behalve de staties van Havixbeck komt ook een Bewening van Maria, die zich in 1889 in Münsters privébezit bevond uit hetzelfde atelier. Zie R. Karrenbrock, Ein spätmittelalterliches Relief aus der alten Egidiuskirche in Münster, in: Westfalen 65 (1987), 125-129. Het reliëf in Berlijn komt eveneens uit dit atelier. Volgens Scholten duidt het stichtersfiguurtje erop dat dit stuk een zelfstandig votiefreliëf was en niet tot een reeks staties hoorde. Dit stuk zou een sterker Andachtsbild-karakter hebben en een grotere nadruk op Christus' lijden tonen, omdat Christus de beschouwer aankijkt. Het houten paneel te Münster is klein. Elke scene meet slechts 17 x 19 cm, zodat dit voor privédevotie zal zijn bedoeld of functioneerde als luik van een retabel.
Scholten ziet de ontwikkeling van de gebeeldhouwde staties in verband met gebeeldhouwde passie-altaren. In Westfalen zijn er formele parallellen tussen staties en retabels, die er op duiden dat de staties zich uit de retabels hebben losgemaakt, om zich meer analoog aan boekillustraties te presenteren. De retabels, bijvoorbeeld te Osnabrück, vertonen net als de staties eenvoudige, ondiepe scenes en eenvoudige gebogen nissen. Het aantal scenes bedraagt bij de meeste grotere retabels dertien, net zoals in Aalten.
Er bevinden zich in Nederland overigens ook nog zeven staties in de buitenmuur van de N.H. kerk te Vught, die uit de renaissance dateren.
Haaren 1995: geen nieuwe info.
NB: de Aaltense statie kan genoemd worden in het artikel over de staties te Havixbeck: A. ten Hompel, Ein wiederentdeckter Kreuzweg des 16. Jahrhunderts, in: Westfalen, 19 (1934) 4, 361-364. T.z.t. nakijken.
Van Vlierden: voor wat betreft Scholtens vergelijking met het aantal van dertien scenes in retabels te Osnabrück en de dertien van Aalten (Scholten 1994, p. 227) gaat hij eraan voorbij dat wij ten eerste niet weten hoeveel scenes er oorspronkelijk waren en dat ten tweede hij zelf vermoedt dat er een of meerdere scenes ontbreken. Voor wat betreft zijn opmerking over het Andachtsbild-karakter van het reliëf te Berlijn (Scholten 1994, p. 221), dat mede veroorzaakt wordt doordat Christus de beschouwer aankijkt: in de Aaltense voorstelling van Simon van Cyrene die Christus het kruis helpt dragen kijkt Christus eveneens de beschouwer recht aan. Dit kan dus geen argument zijn om het reliëf in Berlijn als een Andachtsbild te beschouwen, dat geen deel uitgemaakt heeft van een reeks. Ik ben er ook niet zeker van dat de aanwezigheid van een stichter op dit reliëf de mogelijkheid uitsluit dat dit geen onderdeel van een reeks was.
Van Vlierden: Alle reliëfs zijn opgehangen in twee metalen haken die om de onderkant grijpen. Bij deze haken op alle reliëfs vrij recente beschadigingen die vermoedelijk met het bevestigen in deze of voorgaande haken te maken hebben. Op alle reliëfs aan de rechter zijkant onderaan in zwart het inventarisnummer. Dit betreft de oudste nummering in de inventaris Rientjes, dus inclusief nr. 606. Op meerdere reliëfs het nummer van de statie ofwel in romeinse cijfers op de bovenzijde links, ofwel in Arabische cijfers op de voorzijde van de omlijsting, bovenaan in het midden. Geen van de achterzijden van de reliëfs kon goed bekeken worden. Zo te zien zijn ze alle glad en gesleten door het gebruik als vloertegel. De diagonale groeven aan de zijkanten zijn gemaakt met een spitse beitel of een met een getande beitel. Voor de later bijgehakte zijkanten van een aantal stukken, met de parallelle reeksen beitelsporen, is een getande beitel gebruikt. Mogelijk zijn de zijkanten van deze stukken bijgehakt om ze pas te maken voor het gebruik als vloertegel. Ondanks het gebruik zijn de stukken opmerkelijk gaaf gebleven. In de ca. 75 jaar dat de reliëfs als staties in gebruik zijn geweest, is de polychromie minstens eenmaal bijgewerkt. Tevens zijn ze tweemaal monochroom afgewerkt: eerst lichtbruin, toen wit. Voor de grote hoeveelheid polychromie op de eerste statie is nog geen verklaring gevonden. Alle stukken vertonen ongeveer dezelfde polychromiegeschiedenis. Mogelijk was op de andere stukken de polychromie nog slechter bewaard en zijn deze, na aankomst in het Aartbisschoppelijk Museum?, gereinigd.