Notes
Het beeld maakte oorspronkelijk deel uit van een reeks van 13 beelden, 12 apostelen en een Christusfiguur, waartoe ook ABM bh290, ABM bh291 en ABM bh292 behoorden. Deze beeldengroep stond oorspronkelijk op een triomfbalk, op de scheiding tussen het schip en het koor van een kerk.
Van Vlierden: Opvallend is het contrast tussen de fijnuitgewerkte, gegroefde koppen en haren en de wat grover uitgewerkte draperie. Alleen bij het Christusbeeld zijn de irissen ingesneden; bij de andere beelden niet.
Behalve bij Jacobus Maior zijn alle stukken aan de achterzijde onderaan teruggehakt. Het is de vraag of dit oorspronkelijk is, want op een triomfbalk zouden ze van alle kanten zichtbaar zijn. Terughakken is alleen noodzakelijk bij plaatsing tegen een horizontaal vlak. Op alle vier de beelden telkens in de rug twee gaten onder elkaar op hoogte variërend van ca 42 tot 49 cm. De vraag is hoe de stukken oorspronkelijk waren bevestigd. Mogelijk was er door de vertikale kram een draad gespannen ter zekering van de stukken op de triomfbalk. Er zijn geen duidelijke bevestigingssporen op de standvlakken.
Horst 1974: Het werk van de Meester van Elsloo werd kort na de eeuwwisseling in Duitsland voor het eerst gegroepeerd. De meester werd toen Meester van Siersdorf genoemd. Devigne bracht in de jaren twintig een groep beelden in het Maasland bijeen, die zij Rijnlands/Kleefs beïnvloed achtte. Hiertoe behoorden o.a. de apostelbeelden te Neeroeteren. Timmers bracht op een tentoonstelling te Sittard in 1936 enige Anna-te-drieëngroepen samen, waaronder een uit Elsloo. Hij introduceerde de naam Meester van Elsloo en schreef aan hem toe Anna-te-drieëngroepen van Elsloo en Montfort en de madonna's te Wylre, Thorn en Luik. Bouvy breidde deze groep uit door een aantal werken in Limburg en in de Belgische grensstreek in zijn omgeving of school te plaatsen. In de jaren vijftig werden ook de namen Meester van de Beekse Calvarie en Meester van Neeroeteren gebruikt. Gorissen voegde uiteindelijk de grote groep beelden in Nederland, België en Duitsland samen. Deze beelden, van ongelijke kwaliteit, schrijft hij toe aan het atelier van de Meester van Elsloo. De Meester van Elsloo is niet één bepaalde kunstenaar maar de stijl van een zeer groot atelier, dat ruim 40 jaar heeft bestaan en waarin meerdere beeldhouwers naast elkaar werkten. Gorissen neemt aan dat het atelier in Roermond was gevestigd. De Kleefse invloed is te wijten aan het feit dat de grondlegger van het atelier aanvankelijk aan de Nederrijn, te Nijmegen, heeft gewerkt. Lemmens en De Werd onderscheiden vier groepen: Elsloo, Siersdorf-Neeroeteren, Maaseik en Beek.
Peter te Poel, Jan van Steffensweert en de Meester van Elsloo, in: Janssen/TePoel/Schäfer 2001, p. 53-73, m.n. p. 65-70: Het betreft bijna tweehonderd stukken. Twee werken zijn gedateerd, 1523 en 1545, een Maria met kind in Luik en een Calvariegroep te Barmen, hetgeen aangeeft dat er minstens 20 jaar in deze groep is gewerkt. Men gaat tegenwoordig uit van een groot atelier waarin meerdere generaties beeldsnijders actief waren in de eerste helft van de zestiende eeuw. De maker van de Anna-te-drieen te Elsloo wordt als oprichter va dit atelier gezien. Mogelijk was het atelier gevestigd in Roermond, de hoofdstad van het Overkwartier van het hertogdom Gelre. De in de archieven genoemde beeldsnijder Jan van Oell of Ool wordt met de vervaardiging van de Anna te Elsloo in verband gebracht. De identificatie is echter niet zeker. In aanvulling op de onderverdeling van de werken bij Lemmens en de Werd: de Siersdorf-Neeroeterengroep: beelden lijken slaafse navolging van Elsloo-kerngroep, een zekere verstijving; Maaseikgroep: rondom de Anna van Maaseik: schoolse interpretatie; stilering gelaat en stijf kapsel; Beek-groep, naar de Calvarie aldaar; NB: Beek, België.
Inv. Rientjes: 16de eeuw; later: Kleef-Gelre, begin 16de eeuw.
Vogelsang 1911: Nederrijn, begin 16de eeuw. Op de foto zijn de latere toevoegingen nog te zien: Mattheus (ABM bh289) heeft nog beide handen met boek (rechts) en hellebaard (links). De spie uit de grond ontbreekt nog niet. Christus (ABM bh290) heeft nog zijn zegenende rechterhand en een kruis op de wereldbol en een toegevoegde grond met voet; Thaddeus (ABM bh291) heeft een toegevoegde grond en Jacobus de Meerdere (ABM bh292) heeft nog boven- en onderuiteinde van de staf met kalebas en de linkerhand met boek.
Lüthgen 1917: de vier beelden zijn verwant aan de Opstanding van Christus, zijn Val onder het Kruis en drie zittende figuren in de verz. Roethgen. Ontstaan in de periode van Douvermann. De stukken tonen een mengvorm tussen Noord-Nederlandse schilderachtigheid en Westfaalse boersheid en onrustige wildheid.
De Jonge 1921: van dezelfde meester als Christoffel (ABM bh251, Douvermann). "De attributen, die nieuw waren aangebracht en de eenheid van stijl der beelden zoozeer schaadden zijn thans verwijderd."
Leeuwenberg 1942: Nederrijn, eind 15de eeuw.
Bouvy 1947: Kleef-Gelre, begin 16de eeuw. De stukken vallen op door de weelderige draperie en de bij sommige apostelen getordeerde en gemaniëreerde houding. Dit laatste komt bij de Gelderse beelden weinig voor. Thaddeus vertoont een Kleefse drapering. Op de reeks sluiten vijf apostelbeelden te Neeroeteren aan die Devigne als Kleefs beschouwt. (Zie M. Devigne, La sculpture mosane du XIIe au XVIIe siècle, Parijs/Brussel 1932, p. 151, pl. LI, afb. 246, 250-153.) In deze sculpturen hetzelfde ruige type met zware baarden en een der figuren vertoont dezelfde hoofdbeweging.
Timmers 1949: Opper-Gelre. In hun maniërisme, houding, expressie, kleding en haartooi direct in verband te brengen met een reeks apostelbeelden te Neeroeteren. Mogelijke invloed van Duitse houtsneden. ABM bh289 of ABM bh292 wordt door Timmers Philippus genoemd.
's-Gravenhage 1950: geen cat.nr.
Eindhoven 1953/54: Jacobus de Meerdere en Thaddeus, begin 16de eeuw.
Utrecht 1962 (Bouvy): Kleefs, begin 16de eeuw. ABM bh289 is wegens de ingesneden baard verwant aan een St.-Ambrosius in de St.-Laurenskerk te Bocholt, een apostel en een Christoffel in de dekenij te Bree en een Rochus in de St.-Lambertuskerk te Neeroeteren (vgl. tent. Tongeren, Laus Sanctorum, 1958, nrs. 42, 45, 58, 72).
Gorissen 1966: niet in bibl. F. Gorissen, Die Antoniusfigur von Rheindahlen. Die künstlerische Herkunft eines bedeutenden Werkes der niederrheinländische Skulptur, in: Der Niederrhein. Zeitschrift für Heimatpflege und Wndern 34 (1967), p. 114.
Van Thienen 1966: Judas Thaddeus (ABM bh291), wellicht Opper-Gelre, begin 16de eeuw.
Von der Osten/Vey 1969: Toegeschreven aan de Master of the Piercing Eyes, samen met de Andreas in Cleveland en de apostelen te Neeroeteren.
Keulen 1970: Meester van Elsloo, ca. 1510-1520; naar kopergravures van de Meester E.S. en Israhel van Meckenem en verwantschap geconstateerd met Antonius Abt van dezelfde meester, St.-Helena, Mönchen Gladbach (cat.nr. 203, afb. 77).
Timmers 1970/71: Ontstaan onder invloed van de Meester van Neeroeteren, die niet dezelfde is als de Meester van Elsloo.
Horst 1974 (Lemmens en De Werd): de beelden uit de apostelenreeks tonen verwantschap met de Ambrosius in de St.-Laurentiuskerk te Bocholt en een vermoedelijk tot dezelfde reeks behorende Andreas in het Museum of Art te Cleveland (zie Pearman 1980), een kruisdraging uit de Kath. Pfarrkirche te Heinsberg, een Sebastiaan in de St.-Lambertuskerk te Neeroeteren. De Mattheus (ABM bh289) is verwant aan de Antonius in de St.-Willbrorduskerk te Stamproy. (Zie cat.nrs.: 14, 16, 20, 23.
Roermond 1974: De vier beelden zijn samen met een mogelijk bijbehorende Andreas te Cleveland de belangrijkste voorbeelden van mannelijke heiligenbeelden uit het Elsloo-atelier in de eerste fase. Kenmerken: de beweeglijkheid van de gestalten en de felle uitdrukking van de gezichten. Monumentale werking door de krachtige lichaamsbouw en de ampele modellering van de gewaden. Daarin onderscheiden zij zich van de iconografisch zeer verwante apostelenreeks te Neeroeteren. Een sterk op de Utrechtse Christus Salvator gelijkende Christusfiguur, toe te schrijven aan dezelfde hand, bevindt zich in de verzameling Onghena. Zie Laarne 1969, nr. 72.
Pearman 1980: Christus, Judas Thaddeus en de Andreas in Cleveland zijn gesneden door dezelfde meester. Jacobus de Meerdere en Mattheus zijn gesneden door een andere hand, in hetzelfde atelier. Dit vanwege verschillen in pose en draperie. De apostelen te Neeroeteren zijn van een andere, inferieure meester. Pearman schrijft de Utrechtse beelden en de Andreas toe aan de Meester van de Apostelen. Van dezelfde hand zijn volgens haar Mattheus, Jacobus de Mindere, Judas Thaddeus, Andreas, Bartholomeus en een ongeïdentificeerde apostel in S. Maria Empfängnis te Kleef en een Johannes de Evangelist in S. Maria Himmelfahrt te Kleef. Kenmerken van de Apostelmeester zijn: goede proporties, hoge jukbeenderen, scherpe wenkbrauwbogen, neus met dikke punt en wijde neusvleugels, dik haar in kurketrekkerachtige krullen, volle, krullende baarden, goed uitgewerkte handen met lange vingers, fysiek onmogelijke houdingen, zware volumineuze draperie. De meeste apostelgroepen zijn 55 tot 65 cm hoog. De Utrechtse met de Clevelandse Andreas ca. 72 cm. In St. Nicolai in Kalkar en in S. Maria Empfängnis in Kleef zijn apostelreeksen geplaatst boven op het koorgestoelte. Pearman veronderstelt voor de Utrechtse groep eenzelfde plaats.
Christman 1980: de polychromie van de Andreas te Cleveland was als volgt: incarnaat; mantel azuriet blauw; tuniek blauw, rood, geel en goud als resten van brokaat of meerdere lagen; op de mouw van de tuniek sporen van een lateren blauwe laag; grond groen met twee latere lagen; kruis groen, waarop blauwgroen. Andreas is minstens vijfmaal overschilderd. Hij is ook een keer wit geschilderd (18de eeuw?) en in de 19de eeuw weer polychroom.
Brief d.d. 12-8-1980 Pearman: Kleefs meester, niet Meester van Elsloo. Andreas hoort erbij. Reeks van 12 apostelen en een Christus. Probably used as choir stall canopy figures. Pearman heeft van dezelfde meester verschillende beelden in Kleefse kerken gezien. Antwoord Bouvy d.d. 27-8-1980: de beelden zijn wel van de Meester van Elsloo en stonden op een apostelbalk met als centraal punt een Calvariegroep, vergelijkbaar met de balk in Neeroeteren.
Utrecht 1994-4: Mattheus (?), Meester van Elsloo, 1500-20. Het oeuvre van deze Meester is dat van een groot atelier in de omgeving van Roermond.
Utrecht 1994-3: id.
Mond. med. H. Defoer: verwant aan een beeld van Johannes de Doper in de St.-Lambertuskerk te Horst, toegeschreven aan de Meester van Elsloo.
Van Vlierden: De Christus uit de verzameling Onghena is qua type zeer gelijkend. De draperie is echter veel ingewikkelder en hoekiger en staat heel dicht bij die van de Andreas te Cleveland. Pearman heeft zeker gelijk als zij voor de Neeroeterense apostelen een andere hand veronderstelt. Deze stukken lijken stereotyper, minder fantasievol.