Vóór schoonmaak van 2009
Bij gebruik vermelden: Museum Catharijneconvent, Utrecht, foto Ruben de Heer
Bij gebruik vermelden: Museum Catharijneconvent, Utrecht, foto Ruben de Heer
- TekstStenen vrouwenkop
Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop, eerste kwart 16e eeuw
ABM bs604
Aan dit vrouwenkopje dankt de anonieme Utrechtse beeldhouwer zijn noodnaam: de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop. Golvende krullen omlijsten haar lieflijke gezicht. Het hoge, bolle voorhoofd, de ronde kin, kleine halvemaanvormige ogen met wallen, de wipneus en de kleine mond zijn kenmerkend voor deze beeldhouwer. Of dit beeld een fragment is van een grotere figuur of dat het een buste is, is onbekend. Ook is niet duidelijk of deze vrouw als Maria deel heeft uitgemaakt van een Annunciatie, het een vrouwelijke heilige betreft of een van de vrouwen bij het Heilig Graf is geweest. - soort tekstzaaltekst tentoonstelling
- voor tentoonstellingOntsnapt aan de Beeldenstorm : middeleeuwse beeldhouwkunst
- geschreven in2012
- Nu te zien
- Huidige locatieKlooster begane grond Grote Utrechtzaal
- ObjectnummerABM bs604
- Objectnaambeeld
- TitelSchouderstuk van een vrouwfiguur
- Vervaardiger
- Datering1500 - 1529
- Materiaalkalksteen, verf
- Afmetingen
- 36.0 cm
- 32.0 cm
- 24.0 cm
- Verwervingsmethodeoud bezit
- Verwervingsdatum1924
- BeschrijvingMaria heeft haar gelaat iets naar beneden gewend en heeft zich driekwart naar links gedraaid. Haar gezicht is eivormig en heeft een hoog, gebombeerd voorhoofd, een ronde kin, kleine halvemaanvormige ogen met wallen eronder, een wipneus en een vrij kleine, glimlachende mond.
Maria draagt een bovenkleed met vierkante halsuitsnijding waarin een onderhemd zichtbaar is. Los over het hoofd ligt een sluier, die aan de voorzijde is teruggeslagen en zo het lange golvende haar gedeeltelijk vrijlaat. Een slip van de sluier, die langs de rand versierd is met een ajourrand in ruitpatroon en korte franje, bedekt gedeeltelijk haar rechterschouder en hals.
Polychromie:
Sporen wit in de versierde rand van de sluier. Sporen rood in het haar en aan de achterzijde op de sluier; mogelijk is dit een grondlaag. Op het rood in het haar resten zwart.
Techniek:
Vrijwel rondom bewerkt. Aan de achterzijde rechts een vlakke, verticale strook met sporen van tand- en spitsijzer.
Staat:
De neuspunt is bijgewerkt.
Vele kleine beschadigingen. Vooral langs de onderrand en langs de randen en de plooien van de sluier zijn stukjes afgebroken.
Aan de onderzijde licht gekrast.
Rode lak- of verfvlekken op standvlak. - OpmerkingenDe Mariafiguur maakte waarschijnlijk deel uit van een Annunciatie, waarbij de engel van links naderde.
De Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop was de leidende beeldhouwer in Utrecht in de periode ca. 1490-1525. Hij werkte zowel in hout als in steen. Hij kreeg in 1955 zijn noodnaam van Leeuwenberg, die een aantal stukken aan de meester of zijn atelier toeschreef. Typerend voor Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop zijn o.a. de bolle koppen, omgeven door golvend haar, de schuine plaatsing op een dun halsje en de typerende brede neusvleugels, de plooitjes onder de ogen, het dubbele kinnetje en het bolle voorhoofd met halfcirkelvomige haarinplanting (Leeuwenberg 1957). Het aantal aan de meester of atelier toegeschreven stukken hebben Leeuwenberg en latere onderzoekers nog uitgebreid (zie onderstaand overzicht). Bouvy (in Aken 1958) zag in het werk van deze Meester een voortzetting van het atelier van Adriaen van Wesel (Utrecht, ca. 1420-1499).
Status quaestionis:
Leeuwenberg: kalender 1942: Vrouwelijke heilige, Utrechts, begin 16de eeuw.
Bouvy 1947: Onderdeel van een Annunciatie of van een H. Graf; Utrecht 1475-1500: verwantschap met H. Maagd uit K.F. Museum te Berlijn en een Mariabeeld in de collectie Van Straaten (afkomstig uit IJsselstein). Bouvy vergelijkt de vrouwenkop tevens met een epitaaf met Maria met kind en rozenkrans, onbekende heilige en geestelijke, uit een onbekende Utrechtse kerk (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1811). Deze stukken zijn met de Van Straaten-Maria mogelijk product van hetzelfde atelier. Bouvy dateert de stenen vrouwenkop en de Van Straaten-Maria eerder dan het reliëf.
Utrecht 1948: Utrechts (?), 2de helft 15de eeuw. Verwant met Maria uit coll. Van Straaten; mogelijk werk van dezelfde meester (no. 127 op tent.).
Bouvy 1949: Utrecht, 1ste kwart 16de eeuw. De overeenkomst tussen de stenen vrouwenkop en de Van Straaten-Maria is zo frappant, dat het werk zou kunnen zijn van eenzelfde meester. Bouvy dateert de Van Straaten-Maria veel later dan het werk van de Meester van het Sterfbed van Maria; dit blijkt uit verwantschap van deze Maria met de stenen kop, waarvan de rechthoekige halsuitsnijding wijst op het eerste kwart van de 16de eeuw. Bouvy verwijst naar een soortgelijke vrouwenkop op het votiefreliëf in het Centraal Museum te Utrecht (inv.nr. 1811).
Timmers 1949: verwant aan de Van Straaten-Maria; mogelijk van dezelfde meester.
Eindhoven 1953/54: Utrecht, begin 16de eeuw.
Antwerpen, 1954: Utrecht, einde 15de eeuw. Volgt Bouvy 1947. Verwantschap met Van Straaten-Maria. Beide werken toe te schrijven aan eenzelfde onbekend meester uit de Utrechtse school.
Leeuwenberg 1955: Stenen Vrouwenkop is uitgangspunt voor het oeuvre van de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop. Aan deze meester schrijft Leeuwenberg toe: Maria Magdalena (Münster, Westfälisches Landesmuseum, inv.nr. E 610) en Dorothea (Aken, Suermondt-Ludwig-Museum, inv.nr. SK 0605) en de groep Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de put (Zyfflich). Uit hetzelfde atelier of onmiddelijke omgeving stammen volgens hem: ABM bh252 (Ursula) en ABM bh357 (Salvator); volgens Leeuwenberg ook verwant met: epitaaf van een kanunnik uit de Mariakerk, met Maria met Kind op de maansikkel, stichter, Barbara en Jacobus de Meerdere (Utrecht, Centraal Museum, 1801); het epitaaf van onbekende herkomst genoemd bij Bouvy 1947, uit het eind van de 15de eeuw (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1811); het epitaaf van de familie Pot in de Utrechtse Domkerk, ca. 1500; de bij Bouvy 1947 genoemde Maria uit de coll. Van Straaten. Het laatste beeld en het epitaaf Centraal Museum inv.nr. 1811 zijn volgens Leeuwenberg ouder dan de Stenen Vrouwenkop.
Leeuwenberg 1957: Andere werken met kenmerken uit dezelfde groep, zeker niet van één meester, maar overduidelijk Utrechts: Blaasbalg met reliëf met Maria met Kind, ca. 1520 (Hamburg, Museum für Kunst und Gewerbe); Maria in de stralenkrans (ABM bh318); Blaasbalg met Vlucht naar Egypte (Amsterdam, Rijksmuseum inv.nr. N.M. 66). Hij voegt ook een fragment van een schoorsteenfries met Madonna op de maansikkel toe (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1762) en brengt dit in verband met het epitaaf uit de Mariakerk (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1801).
Aken 1958 (Bouvy): Bouvy ziet in de Van Straaten-Maria het bewijs van het voortbestaan van het atelier van Adriaen van Wesel, zelfs na zijn dood. Uit dit voortgezette atelier komt ook de Stenen Vrouwenkop, afkomstig van een Heilig Graf. De Stenen Vrouwenkop toont verwantschap met Mariavoorstellingen van twee epitafen, een met kanunnik die door Jacobus de Meerdere aan Maria wordt voorgesteld (Utrecht Centraal museum, inv.nr. 1800), de ander die door Jacobus de Meerdere en Barbara voor Maria wordt geleid (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1801) en van een schoorsteenfries uit het huis van Jakob van Asch en Maria van Vianen (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1762). In dit verband wordt ook het reliëf van de familie Pot aangehaald en een schoorsteenfries met Anna te Drieën uit 1525-1530 (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1764).
Amsterdam 1958 (Leeuwenberg): Leeuwenberg dateert de Utrechtse Stenen Vrouwenkop rond 1520-1530. Sporen van beschildering. Blijkens de vlakke achterzijde is het een wandfiguur, wellicht een zich naar de engel omwendende Maria van een Annunciatie. In de biografie noemt Leeuwenberg een aantal andere stukken die misschien ook van zijn hand zijn: de Maria Magdalena uit Münster, de Dorothea uit Aken, het epitaaf van Pot, twee fragmenten van een annunciatie, in 1954 opgegraven in de Lange Nieuwstraat te Utrecht. Tevens schrijft hij de Jezus en de Samaritaanse vrouw uit Zyfflich aan deze meester toe.
Grote verwantschap is er met altaren in Noorwegen te Leka-, Örsta-, Hadsel-, Grip- en Röstkirke. De beelden uit deze altaren hebben bovendien een technische overeenkomst met de Dorothea en de Maria Magdalena: het werkblok ervan is uit samengelijmde planken vervaardigd, waardoor uitholling van de sculptuur overbodig werd. Ook ziet Leeuwenberg invloed van de meester in het Nederrijngebied en verwijst naar het Mariabeeld in Berlijn en naar een Magdalenabeeld van het Chrispinusaltaar te Kalkar [Van Vlierden: bedoeld is waarschijnijk de Maria Magdalena van Arnt van Tricht op het Drievuldigheidsaltaar]. Als uit de omgeving van de Meester zijn in deze catalogus opgenomen: de Salvator en de Ursula uit het Aartsbisschoppelijk Museum en de blaasbalg uit Hamburg.
Recklinghausen 1958: Utrecht, begin 16de eeuw.
Bouvy 1959: Van Staaten-Maria is een bewijs dat het atelier van Adriaan van Wesel ook na zijn dood productief bleef. De Utrechtse stenen vrouwenkop komt uit dit atelier. Het is een Madonna of een vrouw van een Heilig Graf, begin 16de eeuw. Uit ditzelfde atelier het schoorsteenfries uit het huis van Jacob van Asch en Maria van Vianen (Utrecht Centraal Museum inv.nr. 1762) en de epitafen Utrecht Centraal Museum inv.nr. 1800 en 1801.
Leeuwenberg 1959: behandelt hier uitgebreider de altaarkasten in Noorwegen te Leka-, Örsta-, Hadsel-, Grip- en Röstkirke. Hij schrijft de altaren aan één Utrechts meester toe, ca. 1520. De Stenen Vrouwenkop behoort met de Dorothea en de groep te Zyfflich tot zijn beste werken. De altaren behoren tot zijn mindere werk. Hij schrijft de geschilderde luiken van de altaren ook aan de Meester van de Utrechtse Stenen vrouwenkop toe. De Salvator zou tot zijn werk kunnen behoren. De Ursula echter niet, evenmin als de Ursula in het Rijkmuseum. Deze zouden uit de school van de Meester stammen. Uit zijn atelier komt wel de Magdalena uit Münster. De Meester is één van de minder belangrijke beeldhouwers.
Van Haaren 1960: Utrecht, 1ste kw. 16de eeuw.
ABM 1962: Utrecht, omstreeks 1520. Geeft status quaestionis.
Den Haag 1963: Noord-Nederland (Utrecht), ca. 1520.
Bouvy 1966: Utrechtse school, omstr. 1520. Bouvy vindt de toeschrijving van de Noorse altaren aan dezelfde meester te gewaagd.
Leeuwenberg 1967: herhaalt Amsterdam 1958 en Leeuwenberg 1959. Ziet de Van Straaten-Madonna als een tussenfase tussen het werk van Van Wesel en de Mr. van de Utrechtse stenen vrouwenkop. Schrijft de Ursula (ABM bh252) niet aan de meester toe maar het stuk is wel Utrechts. Een pas door het Rijksmuseum verworven Salvator (inv.nr. R.B.K: 1964-1) komt uit de directe omgeving van de meester. [Van Vlierden: In Amsterdam 1973 toegeschreven aan de meester zelf.]
Duisburg 1969: niet in bibl. Niet in NCC.
Von der Osten/Vey 1969: vergeleken met de Van Straaten-Madonna. Leidende meester in Utrecht in de jaren '20 en '30 van de 16de eeuw. In zijn voorliefde voor rijke eigentijdse costuums heeft hij wellicht ideeën gehaald uit Antwerpen. Vergelijkt met groep uit Zyfflich. De Ursula in het Rijksmuseum Amsterdam zou een laat werk kunnen zijn van deze meester (inv.nr. K.O.G. 659).
Stockholm 1970: Utrecht, ca. 1520.
Amsterdam 1973: geen nieuws.
Utrecht RMCC 1983: Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop, 1520.
Kevelaer 1987: toeschrijving, iconografie en datering als Amsterdam 1958.
Parijs/Dijon 1993-94: id. Verwijzing naar retabel van Pot. De Noorse altaren worden hier aan zijn atelier toegeschreven.
Beerman 1994: alg. verhaal over de coll.
Defoer 1994: schouderstuk van een Mariafiguur deel uitmakend van de Annunciatie; Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop. Verwijst naar Leeuwenberg. De meester schijnt het atelier van Adriaen van Wesel te hebben voortgezet. Uit het atelier komen de door Leeuwenberg genoemde altaren in Noorwegen, de memorietafel van Pot, de memorietafel van een kanunnik uit de Mariakerk (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1801), het schoorsteenfries met Anna-te-Drieën (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1764) en het schoorsteenfries met Maria met Kind in stralenkrans (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1762). Het epitaaf uit een onbekende Utrechtse kerk (Utrecht Centraal Museum inv.nr. 1811) is volgens Defoer wel Utrechts, maar niet van de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop.
Utrecht 1994: Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop, ca. 1500-1520.
Defoer 1996: als Defoer 1994.
Van den Bergh-Hoogterp 1997: meester Jan van Schayck markeert misschien de overgang naar de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop. Sommige auteurs zien in zijn atelier de voortzetting van het atelier van Van Wesel.
Utrecht 1997 (Klinckaert): vermoedelijk een fragment van een Grafleggingsgroep of Annunciatie. Klinckaert schrijft aan de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop of aan diens atelier de volgende stukken uit de collectie van het Centraal Museum toe: een schoorsteenfries uit het voormalige Bisschopshof met voorstelling van Sint Maarten ca. 1490-1500 (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1117, cat.nr. 90), zes houten balksleutels ca. 1500-1510 uit de voormalige kapel van het Sint Hiëronymushuis (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1826, cat.nr. 92), schoorsteenfries van Jacob van Asch en Maria van Vianen, ca. 1510-1520 (Utrecht, Centraal museum, inv.nr. 1762, cat.nr. 93; epitaaf van een kanunnik uit de Mariakerk (Utrecht, Centraal museum, inv.nr. 1801, cat.nr. 94), fragment van een schoorsteenfries ca. 1500-1510 met wapendragende figuur met wapen van Jacob van Driebergen (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 2694, cat.nr. 91), fragment van een epitaaf met Maria met Kind, een onbekende heilige en een geestelijke (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1811, cat.nr. 95), het epitaaf met Maria met Kind, Sint Jacobus major en een kanunnik, ca, 1520-1530 (Utrecht, Centraal Museum, inv.nr. 1800, cat.nr. 96) en een schoorsteenfries met Anna-te-Drieën, ca. 1520-1540 (Utrecht Centraal Museum, inv.nr. 1764, cat.nr. 97.
Van Rooijen en Wynia 1998: Fragment van een schouwdorpel met Maria met kind, omgeving Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop, gevonden in een put achter het huis Payenborg (Oudegracht 320 te Utrecht), ca. 1520. Het betreft een voorstelling van Maria in de zon in een ronde omlijsting en rechts hiervan restanten maaswerk.
De oudst bekende literatuur over de Van Straaten-Maria, die ook aan de Meester van de Utrechtse Stenen Vrouwenkop wordt toegeschreven, is tot nu toe Vogelsang 1925 en het Jaarverslag ABM 1926. Over de Van Straaten-Maria (veelal genoemd in samenhang met de Stenen Vrouwenkop), dat het ABM als een tijdelijk bruikleen kreeg, wordt daar gezegd: Noordnederlands meester, eind 15de eeuw, wiens werk veel overeenkomst toont met dat van de Meester van het Sterfbed van Maria (ook genaamd Meester van de Musicerende engelen, genoemd naar zijn voornaamste werken in het Rijksmuseum in Amsterdam; deze meester is later geïdentificeerd als Adriaen van Wesel). Typerend voor de Van Straaten-Maria zijn grote gevoeligheid van de figuur, de naar binnen omgeslagen hoofddoek en de beweeglijkheid van het kindje. Toch is er een belangrijk verschil in stijl met de Meester van het Sterfbed van Maria, hetgeen dit wijst op een latere tijd van ontstaan.
Steenrestaurator Adriaan van Rossem stelt bij restauratie van het stuk in 2009 dat het voorwerp gemaakt moet zijn van een 'zandige' kalksteen en niet van zandsteen. De aanwezigheid van zwarte spikkeltjes duidt op glauconiet, een bekend materiaal in Baumberger kalksteen.
Steensoort geanalyseerd door Bertil van Os en Hendrik Tolboom: dd 26-03-2012: Avendersteen - LiteratuurverwijzingenChristus en de Samaritaanse vrouw (Annabel Dijkema), 2018Gezien met eigen ogen! : topstukken uit de Middeleeuwen in Museum Catharijneconvent (Wendelien van Welie), 2014, p. 78-80, afb.Mittelalterliche Bildwerke aus Utrecht 1430-1530 (Dagmar Preising), 2013, p. 278-281, cat. nr. 53, afb.Ter leering ende vermaeck : Ontnapt aan de Beeldenstorm aanleiding voor verder onderzoek (Micha Leeflang), 2013, p. 41, afb.Textbook highlights Museum Catharijneconvent (2013) , 2013, nr. 402Utrecht und Brabant : künstlerische Wechselbeziehungen 1430-1530 (Dagmar Preising), 2013, p. 64, afb. 21Ontsnapt aan de Beeldenstorm : middeleeuwse beeldhouwkunst uit Utrecht (Micha Leeflang), 2012, p. 7, afb.Ontsnapt aan de beeldenstorm (Micha Leeflang), 2012, p. 18, afb.Middeleeuwse beelden uit Utrecht 1430-1530 (Micha Leeflang), 2012, p. 278-281, cat. nr. 53, afb.Avendersteen (Hendrik Jan Tolboom), 2012, p. 103, afb. 8.2Ontdekkingstocht naar een kleurrijk verleden : onderzoek naar de polychromie van laatmiddeleeuwse stenen beelden (Aleth Lorne), 2012, p. 153-154, afb.12.9 en 12.11Het stenen vrouwenkopje : identiteit gezocht voor vijfhonderd jaar oud Utrechts beeld (Micha Leeflang), 2009Een nieuwe identiteit voor het Utrechtse stenen vrouwenkopje? (Micha Leeflang), 2009Een nieuw zicht op Utrecht (S.E. van Haaren), 2008, p. 10, afb.Imported images : Netherlandish late gothic sculpture in England c. 1400- c.1550 (Kim W. Woods), 2007, p. 238-240, afb. 85Christendom in Nederland : topstukken uit Museum Catharijneconvent (B.S. Hellemans), 2006, p. 45, afb. 39Christianity in the Netherlands : highlights from Museum Catharijneconvent (B.S. Hellemans), 2006The smell of money : over stokvis en altaarstukken in Noorwegen (A. Welle), 2004Hout- en steensculptuur van Museum Catharijneconvent, ca. 1200-1600 (M. van Vlierden), 2004, p. 14, 34 kleurafb., 176, 188, 190, 191, 193, 225, 235, 236, 238, 398Museum Catharijneconvent : een keuze uit de mooiste werken (Niels H. Koers), 2000, p. 38, afb.Utrecht : zuidelijke binnenstad , 1998, p. 123-124Beeldhouwkunst tot 1850 (J.W. Klinckaert), 1997, p. 129-132, vgl. cat. nrs. 90-97Chimney friezes in Late-Medieval Utrecht (Henri L.M. Defoer), 1997, p. 239, pl. 35cGeschiedenis van de provincie Utrecht : tot 1528 (C. Dekker), 1997, p. 340, 341, afb.Een laat-middeleeuwse schoorsteenfries uit Utrecht met de bekoring van Antonius (Henri L.M. Defoer), 1994, afb. 10, nt. 28Beeldengids Nederland (Tineke Reijnders), 1994, p. 114, nr. D10Route langs dertig middeleeuwse beelden [N-E] = A tour featuring thirty medieval sculptures (M. van Vlierden), 1994, nr. 7L' art en Hollande au temps de David et Philippe de Bourgogne : trésors du musée national Het Catharijneconvent à Utrecht (Henri L.M. Defoer), 1993, p. 109, fig. 32Maria - mater fidelium : Mutter der Glaubenden : Madonnen von 1350-1800 : Ausstellung zum Marianische-Mariologischen Weltkongress 1987 in Kevelaer, Bundesrepublik Deutschland , 1987, p. 379, afb.Rijksmuseum Het Catharijneconvent = State Museum Het Catharijneconvent , 1983, p. 73, afb.Beeldhouwkunst in het Rijksmuseum : catalogus (Jaap Leeuwenberg), 1973, p. 68Konstskatter fran Utrecht, Aartsbisschoppelijk Museum (A. Andersson), 1970, cat. nr. 39, afb.Die Mutter das Kind : Madonnen, süd-deutsche Madonnen-Sammlung Schmitt-Lieb, Würzburg (W. Schmitt-Lieb), 1969, p. 379Die heilige Dorothea und der Meister des Utrechter steinernen Frauenkopfs (Jaap Leeuwenberg), 1967, m.n. p. 175, 178 afb. 3Beeldhouwkunst [1966] (D.P.R.A. Bouvy), 1966, p. 52, afb. 27Kunst uit kerkelijke musea in Nederland (H.J.A.M. van Haaren), 1963, cat. nr. 133, afb. 36Beeldhouwkunst : Aartsbisschoppelijk Museum Utrecht (D.P.R.A. Bouvy), 1962, cat. nr. 268, afb. 88De Nederlandse Bisschoppelijke Musea in: Kunst en religie 42 (1960) 3/4 (H.J.A.M. van Haaren), 1960, afb. 22De Nederlandse beeldhouwkunst (D.P.R.A. Bouvy), 1959, p. 56Een nieuw facet aan de Utrechtse beeldhouwkunst, III (Jaap Leeuwenberg), 1959, m.n. p. 79, 94, 97, nt. 21, afb. 9100 Hauptwerke aus dem Erzbischöfliches Museum zu Utrecht , 1958, cat. nr. 56, afb.Unsere Liebe Frau (Wolfgang Braunfels), 1958, p. 46Middeleeuwse kunst der Noordelijke Nederlanden (David Cornelis Roëll), 1958, cat. nr. 317, afb. 149, p. 210-215Een nieuw facet aan de Utrechtse beeldhouwkunst, II (Jaap Leeuwenberg), 1957, p. 56-58Een nieuw facet aan de Utrechtse beeldhouwkunst (Jaap Leeuwenberg), 1955, m.n. p. 84-86, afb. 3De madonna in de kunst : catalogus met 80 afbeeldingen , 1954, cat. nr. 187Onze beeldhouwkunst der late middeleeuwen (D.P.R.A. Bouvy), 1953, cat. nr. 61Houten beelden : de houtsculptuur in de Noordelijke Nederlanden tijdens de late middeleeuwen (J.J.M. Timmers), 1949, p. 44De Kanttekeningen bij de tentoonstelling Utrecht's Kunst in Opkomst en Bloei (D.P.R.A. Bouvy), 1949, m.n. p. 12 afb. 7Utrecht's kunst in opkomst en bloei 650-1650 , 1948, cat. nr. 126De middeleeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden (D.P.R.A. Bouvy), 1947, p. 91, p. 144, afb. 103Middeleeuwen spreken tot u [kalender 1942] (Jaap Leeuwenberg), 1941, afb. 1Noord-Nederlandsche beeldhouwwerken : de Meester van het Sterfbed van Maria (W. Vogelsang), 1925Jaarverslag Aartsbisschoppelijk Museum Utrecht , 1926, p. 6, 8, afb.
- Opmerkingen?Ziet u een fout of heeft u extra informatie over dit object?
Laat het ons weten!